De jeugd van Wim Sonneveld

 


De voorouders van Wim Sonneveld kwamen uit het tuinbouwland rond Delft. Er is in een biografie over Wim eens beweerd dat de familie uit Valkenburg, Zuid-Holland stamde, omdat daar al in 1396 't Huis te Sonneveld' werd vermeld. Enig bewijs is daar echter niet voor te vinden.
De oudste Sonneveld in Wims familie is Dirk Sonneveld uit 1550. Deze was de vader van Pieter Sonneveld die in Maasland werd geboren. In de jaren en eeuwen daarop verhuisden de Sonneveld-afstammelingen frequent tussen Maasland, 's Gravensande, De Lier, Pijnacker, Vrijenban en Naaldwijk, maar omdat dit allemaal bij elkaar in de buurt lag, kwamen ze elkaar ook geregeld weer tegen.
In zo'n besloten gemeenschap was trouwen met familie geen uitzondering. Zo trouwde Pieter Sonneveld uit 1735 met Trijntje Zonneveld in 1760, terwijl hun grootvaders broers waren.
Hun kleinzoon Jan kreeg in zijn huwelijk maar liefst veertien kinderen, waaronder drie tweelingen, waarvan de helft het maar overleefde. Jans zoon Leendert trouwde eveneens met zijn achternichtje en werden de ouders van Gerrit, die op 14 november 1882 in Vrijenban geboren werd. Hij was de derde zoon in een gezin van zeven kinderen.

Sonneveld was een geslacht van boeren, maar Gerrit werd timmerman. Sonneveld: "Mijn vader was een buitenbeentje op de boerderij en had andere aspiraties dan koeien en kassen."

Gerrit kreeg verkering met Geertruida van den Berg, een meisje geboren op 1 januari 1883 in Bergschenhoek (een dorp vlakbij Pijnacker) die al gauw een kind verwachtte. Om alle roddels in de omgeving te ontlopen, vertrok het stel na hun huwelijk op twee oktober 1907 snel naar Utrecht. Gerrit had daar al familie wonen.

Gerrit Sonneveld en Geertruijda van den Berg

Gerrit werkte als timmerman, kreeg een baan bij een internaat en was in de kost bij een vrouw die een kruidernierswinkel dreef op de Jan Pieterszoon Coenstraat 84. Toen zij ermee wilde stoppen, kon hij de zaak overnemen. Na hard werken slaagde hij erin het pand van de huisbaas te kopen, zodat hij boven de winkel zijn gezin kon huisvesten.
Gerrit en Geertruida kregen zes kinderen, Catharina Helena in 1908, Neeltje in 1909 en Leendert in 1913. Op 28 juni 1917 werd Willem geboren in de kamer achter de kruidenierswinkel. Hierna kreeg Geertruida in 1919 nog een tweeling Jan en Johan. Na een bedlegerige periode stierf ze op 26 september 1922. Ze was pas 38 jaar oud.

Wim was op dat moment minstens vier jaar oud. Hij beschreef zijn moeder ooit als een zachte, kalme, bedlegerige vrouw met een vage hang naar artisticiteit, maar feitelijk had hij dit enkel uit verhalen. Hij kon zich haar nauwelijks herinneren, behalve op haar ziekbed in de voorkamer thuis en daarna van vluchtige bezoeken aan het ziekenhuis.
Dit vond hij erg jammer, want hij had het idee dat hij waarschijnlijk een beter contact met haar zou hebben gehad dan met zijn vader, ook al zag hij ook in dat dit soort voorstellingen waarschijnlijk te idealistisch van aard waren.
Uit de verhalen kwam Geertruida tevoorschijn als een "leuk mens, een dikke boerenmoeke, heel zacht, heel gevoelig, maar met een schaterlach". Ze was gauw begaan met anderen en interesseerde zich voor hen.
De genoemde hang naar artisticiteit haalde Wim uit het feit dat Geertruida soms toneelspeelde. Zij was de enige in het gezin die soms iets buitenissigs deed. Zo trok ze op verjaardagen soms een mannenjas aan om met een hoge hoed op een sketch voor een heer alleen te brengen. Een foto van zo'n moment werd door Wim gekoesterd en stimuleerde zijn fantasie dermate dat hij verzon dat zijn moeder wellicht een afstammeling was van de eerste Nederlandse actrice Adriana van den Bergh (omstreeks 1655). De meisjesnaam van zijn moeder immers ook Van den Berg.
Wim zei ooit dat hij als kind meer contact had met zijn moeder dan met zijn vader, hetgeen voor een kind van die leeftijd niet zo verwonderlijk is. Hij had echter het idee dat hij meer op haar leek dan op de rest van zijn familie. Hij had niet enkel haar blauwe ogen, hij had ook haar allure en het is opvallend dat de wijze waarop er over Geertruida gesproken werd, zo op Wim zelf zou kunnen slaan. Zacht, gevoelig maar met een schaterlach en een hang naar het theater.

Dat hij over zijn moeder fantaseerde kwam ook naar voren in het nummer Mijn vader heeft er nooit iets van begrepen. Vader wil dat zijn zoon kruidenier wordt, moeder komt voor haar zoon op en stelt dat 'artisten er ook moeten zijn'.

Na de dood van zijn moeder ging het gezin elke zondag naar de begraafplaats om bloemen te brengen. Wim moest altijd het bloemenwater uit zo'n tuut gooien, zo'n puntige ijzeren vaas, die hij in het slootje afspoelde en dan weer met water vulde. Daar ontwikkelde hij een enorme afkeer voor slootkanten en slootjes, en eigenlijk van het hele Nederlandse polderlandschap.

Vervolgens kwam de verzorging van vader en de jongste kinderen vooral neer op de schouders van oudste dochter Catrien en van diverse huishoudsters.

Om toch aan de aandacht te komen, waar hij zo naar snakte, wist Wim altijd iets te verzinnen. Op de bewaarschool droeg hij al voor, maar ook in de winkel van zijn vader zong hij liedjes in de etalage om de wachtende klanten én de passerende mensen te amuseren. In de schuur achter het huis hield hij toneelvoorstellingen (entree was een speltje) en ook organiseerde hij loterijen.

Terug naar Wim Sonneveld en Friso Wiegersma