Weet je nog wel, oudje door Wim Sonneveld(Jacques van Tol, 1928)


 

't Was eens in de vakantiedagen,weet je nog wel, oudje?
Dat wij dat fotoalbum zagen, weet je nog wel, oudje?
We kiekten ons kind toen het in slaap was gezakt
en hebben dat voor in het album geplakt
Weet je nog wel, oudje?

Wij kiekten hem haast alle weken, weet je nog wel, oudje?
Het was of dat album soms kon spreken, weet je nog wel, oudje?
Er was er ook één in matrozenpak bij
en die leek precies op een jeugdkiek van mij
Weet je nog wel, oudje?

Wij kiekten al zijn leuke dingen, weet je nog wel, oudje?
dat boek zat vol herinneringen, weet je nog wel, oudje?
Wij zeiden wel eens: als hij zeven zal zijn
en wij gaan zo door, wordt het album te klein
Weet je nog wel, oudje?

Toen werd hij van ons weggenomen, weet je nog wel, oudje?
Er is nog één kiek bijgekomen, weet je nog wel, oudje?
Die kiek van het grafje dat jij van me kreeg
de rest van het album bleef hopeloos leeg
Weet je nog wel, oudje?

Jij stond in die dagen steeds te dromen, weet je nog wel, oudje?
wat in dat album had gekomen, weet je nog wel, oudje?
Wanneer ons dat ongeluk niet was gebeurd
toen hebben we 't blad uit het album gescheurd
Weet je nog wel, oudje?

Naar Wim Sonneveld

Meer teksten Wim Sonneveld