Varkens in Nood :
| Varkens in Nood | | Column8 | | Column9 |
| Commentaar1 | | Commentaar2 | | Fotoreportage |

[an error occurred while processing this directive]


Long´s Column 8

Ambassadeur: Help!

Een paar jaar geleden werd ik benoemd tot ambassadeur.
Dat kwam omdat ik een paar keer een tv-ploeg om me heen had die, in mijn woonplaats in Italië, opnames maakte voor tv programma's .
Eén keer voor de Belgische tv en later nog eens voor de Nederlandse omroep. Dat bracht de burgemeester van ons dorp op de gedachte om mij voor te dragen voor de eretitel "Ambassadeur voor het toerisme rond het Comomeer".
Dat was voor de organisatoren dan een mooie gelegenheid om weer 's een lekker etentje te bedenken en wat toespraken te plegen, waarbij mij een oorkonde en een verzilverd beeldje werden overhandigd.
Ik was de tweede persoon die deze eer te beurt viel (Gianni Versace, die ook een huis aan het Comomeer bezat, ging me voor) en volgens mij is deze prachtige functie daarna een stille door gestorven.
Nu ben ik opnieuw tot Ambassadeur gekroond (geslagen? beroepen? verkozen?) en dit keer volg ik de schrijver A. Voskuil op, die weer werd opgevolgd door Youp van 't Hek en een serie auteurs.
Deze keer behelst het ambassadeurschap een heel wat serieuzere zaak: Varkens in nood. Want dat die dieren in nood verkeren is een waarheid als een koe (en ook die diersoort krijgt het steeds beroerder, evenals bijna elk eetbaar dier dat voor onze lol gefokt en gemest wordt). Van mijn vierde tot mijn elfde jaar ben ik op een boerderij grootgebracht en daar liep alles nog lekker vrij rond. Natuurlijk wel begrensd door hekken, maar kippen, koeien en varkens scharrelden, wroetten en graasden 's zomers, zolang als het weer het toeliet, buiten in de openlucht. 's Winters gingen de koeien en varkens op stal, af en toe werd er een kip geslacht en eens per jaar een varken. Dat slachten gebeurde snel en rigoureus. De kip werd met haar nek op de klomp van de boer gelegd en met een hak van het mes werd de kop van de romp gescheiden. Het onfortuinlijke dier fladderde nog wat na en dan was het leed geleden. Het varken gaf wat meer weerwerk. Het beest werd met man en macht (boer, knecht, slager en mijzelf naar een plek gesjord waar het, met een soort pistool -waaruit geen kogel kwam maar een ijzeren pin- door zijn kop geschoten. Na wat gekrijs en gestuiptrek viel het dan uiteindelijk om en trilde nog wat na.
Daarna werd het dode dier met de zelfde man en macht op een ladder gebonden, als een soort gekruisigde Jezus en werd de buik in de lengte open gesneden.
De ingewanden werden verwijderd en het bloed werd in een emmer opgevangen, voor de bloedworst. Ik stond er elke keer opnieuw gefascineerd naar te kijken.
Ook omdat ik wist dat ik de blaas zou krijgen, die als een soort luchtballon werd opgeblazen en na een paar dagen droog en knisperig werd als oud papier. En hoewel ik, vooral de eerste paar keer, behoorlijk aangedaan was als er weer een varken lag te stuipen, wist men me toch ook wel weer te overtuigen dat het dier een goed leven had gehad en dat dat soort zaken onontkoombaar waren als je af en toe een karbonaadje, een pan erwtensoep met kluif of een lekkere worst op je bordje wilde vinden.
Desalniettemin hield ik elke keer mijn hart vast, als er weer jonge varkentjes waren geboren, want die beschouwde ik elke keer opnieuw als mijn persoonlijke troeteldieren, en één daarvan zou later geofferd worden.
Bijna elk jong dier werkt op onze vertederingsklier, maar kleine biggetjes zijn allerschattigst. Ze zijn prachtig, met hun zachte roze velletjes en hun kwetsbare snuitjes, hun schrandere oogjes en hun zoete flapoortjes. En ze ruiken zo lekker. Net zoiets als jonge hondjes maar dan wat pittiger. Ik kon er hele middagen bij zitten en ze aaien en naar hun kwispelende staartjes kijken, als ze gulzig aan hun moeders tepels stonden te lurken.
En later, als ze voor het eerst naar buiten gingen: hun onwennige gehuppel en onverwachte malle sprongetjes. Dan kon ik ze wel opvreten! En, zoals gezegd een enkele keer per jaar vraten we er ook inderdaad één op, als ze volwassen was, dik en vet en rond.
Maar het beeld dat ik nog steeds in mijn kop heb zitten blijkt allang niet meer te bestaan. Een eetbaar dier is allang geen dier meer. Dat is een product. Een koe is zoveel kilo biefstuk, zoveel lendenlappen, zoveel schenkel en zoveel ossenstaart.
Een varken bevat zoveel kilo fricandeau, zoveel halskarbonaden, zoveel schouderkarbonaden, zoveel ham en zoveel worst.
In de meeste supermarkten ligt vlees van varkens die in een half jaar zijn vetgemest en volgespoten met "geneesmiddelen" die de groei bevorderen, ziekten -ontstaan door hun afgrijselijke leefomstandigheden- moeten onderdrukken en stress moeten verminderen. En iedereen weet dat die stumpers nog nooit het daglicht hebben gezien. Dat die beesten vanaf hun geboorte worden getreiterd, verminkt en gemarteld.
Hun tanden worden verwijderd, hun ballen weggehaald (zonder verdoving) en als ze pech hebben (nog méér pech) en er breekt een ziekte uit, dan worden ze met grijparmen in een container geflikkerd en "vernietigd".
En die beelden heeft in elk geval iederéén gezien, ten tijde van de varkenspest. Toen ik ze zag moest ik onwillekeurig denken aan die zwart/wit filmpjes, die je nog steeds rond 4 en 5 mei op tv kunt zien, van stapels lijken, in concentratiekampen, die met een bulldozer in massagraven werden geschoven. En ik weet best dat je beide zaken niet kan en mag vergelijken maar er is wel degelijk een overeenkomst.
Wat Dachau was voor de Joden, dat is de vlees industrie voor varkens.
Met dit verschil dat de concentratiekampen geleid en in stand gehouden werden door een soort mensen die je gerust varkens zou mogen noemen. Beestachtige zwijnen. Hoewel die benaming onjuist is, want varkens zijn sociale dieren. En er is nog een verschil, want uiteindelijk was er sprake van bevrijding. Het was afgelopen, uit, voorbij. Schuldigen konden worden gestraft, ofschoon er hele volkstammen waren die riepen: "Wir haben es nicht gewusst". Maar dat is een zin die nu niemand meer kan herhalen want we weten het allemáál: Varkens zijn de Joden van de vleesindustrie, het dierenrijk.
En daarmee bedoel ik geen enkele Jood te shockeren of te beledigen. (Integendeel; het Joodse geloof immers, staat geen varkensvlees toe.) Wat ik shockerend vind, is dat we voor een paar rotcenten een goedkoop, ziekmakend en op barbaarse wijze geproduceerd stukje vlees op ons bord wensen te hebben. En ik zeg met nadruk WE. Want ik koop, uitgemakzucht, ook wel eens een martel karbonaadje bij Albert Heijn. Maar als ik zou kunnen kiezen tussen dat en een diervriendelijk stukje vlees dan zou ik dat kopen. En daar gaat deze ambassadeur zich voor inzetten.
Help me, Alsjeblieft.

Robert Long. ©

Lees het persbericht op de Varkens in Nood pagina van Robert Long.

Zie ook : Long´s Column 9 Long´s CommentaarVIN. ,
CommentaarVIN2
(November 2000) en de Fotoreportage .

column 9